HOME

Het Landgoed Groot Wolfslaar

Boekje uit 1964 door

Drs. F. A. BREKELMANS

BRON: Jaarboek De Oranjeboom 17 (1964)

Sedert een tiental jaren is de gemeente Breda eigenares van een der fraaiste landgoederen binnen haar gebied: Groot Wolfslaar.
Het is prachtig gelegen nabij het Ulvenhoutse bos en het sportpark "Jeugdland" op de grens van de gemeente Nieuw-Ginneken.
Het bestaat uit een Herenhuis met koetshuis en tuinmanswoning, boerderij met stal en schuren, een villa en een prachtig park met twee vijvers, hertenkamp en schapenweide.
Nu hier in de zomer van 1965 een zwembad met bijbehorende recreatiemogelijkheden - een "Recreatie-oord" - zal worden geopend, is het zinvol de historie van het landgoed na te gaan.
Wij zullen zien dat dit is voortgekomen uit een eeuwenoud landbouwbedrijf, een boerenhoeve met grote boomgaard en landerijen.
Pas in de 1ge eeuw is de hoeve ondergeschikt geworden terwijl het hier gebouwde herenhuis een dominerende rol ging spelen.!

1. LIGGING EN NAAM.

Ligging en omvang.

Wolfslaar ligt in een overgangsgebied tussen bos en cultuurgrond:
het Ulvenhoutse bos en de Ginnekense buurtschap Overakker.
De terreinen bestaan merendeels uit akkerland en weilanden; deze laatste zijn gedeeltelijk ontstaan door ontginning van gronden behorende tot het Ulvenhoutse bos.
Door en langs het terrein van het landgoed loopt een waterloop, de Bavelse of Broekloop, die zijn weg vervolgt langs de hoeve van Beversluys en iets ten noorden van de Bieberglaan in de Mark uitmondt.
Deze waterloop scheidt Wolfslaar in het zuiden af van het Bos.
De ligging der gronden is vrij laag.
Terwijl de westelijk gelegen Buystelberg en het zuidwaarts gelegen bos een peil van resp. 4.6. en 4.4. + N.A.P. hebben, bereiken de weilanden van Wolfslaar (ter plaatse van het zwembad) slechts een hoogte van 2.6. m boven Amsterdams peil. Het gehucht Overakker ligt 5.5. + N.A.P. Het landgoed had vroeger twee verbindingen met de buitenwereld:
de dreef naar de Bavelselaan en een weggetje naar het Bos. Laatstgenoemde verbinding is in 1964 door de aanleg van het zwembad vervallen. Naast de dreef is nog onlangs een autoweg aangelegd.
Van ouds werd zij Torendreef genoemd omdat zij gericht is recht op de Grote Toren der stad Breda.
Vóór 1853 liep zij met een scherpe bocht over de plaats waar nu de boerderij en de villa staan.
Aan de oostzijde werd Wolfslaar vroeger begrensd door het zogenaamde Bavels Broek, waarvan de eigenlijke naam was de "gemeente" van Wervenschot, Camerschot, Ganseweide en Coppersheininge.
In de 18e eeuw werd dit gebied aangeduid als de Hoeve Ligtenberg. Het was een complex gemeenschappelijke gronden, niet ongelijk aan de marken, die men in het oosten van Nederland en in het Gooi aantreft.
Het recht om van een deel dezer gronden te profiteren noemde men broekrecht.
Aan Wolfslaar behoorden in de zeventiende eeuw vijf zulke broekrechten in dit gebied.
De zuidgrens van Wolfslaar wordt, zoals gezegd, door het Ulvenhoutse Bos gevormd.
Deze grens lag vroeger gedeeltelijk meer noordwaarts omdat een deel der huidige terreinen van het landgoed, nl. waar nu de roeivijver ligt, voor 1697 bij het Bos behoorde.
In 1688 verleende prins Willem III van Oranje aan de toenmalige eigenaar octrooi om 2,5 bunder heide bij het bos op erfcijns in te nemen, mits hij een scheisloot maakte.
De prinselijke raadsheer Junius had hiertegen volstrekt geen bezwaar gemaakt, omdat dit perceel "niets dan simpele berghachtige heijde" was "daervan Syn Hoocheyt geen het minste profijt is treckende".
In 1697 en 1698 werd nogmaals octrooi tot inname van grond verleend; het betrof toen in totaal 4 bunder en 336 roeden lands, grenzende aan de oude dreef van het bos naar Breda; deze dreef liep langs de huidige noordgrens van het bos.
De betrokken percelen zijn op de hierbij afgebeelde kaart met A, B en C aangegeven In 1826 had het landgoed een omvang van 24 bunder 30 roeden, nl. 10 bunder bouwland, 10 bunder weide, 3,5 bunder moestuin met vijver, hof en dreven en een 0,5 bunder "bois de raspe", een woord dat tot dusver in geen frans woordenboek is aangetroffen. Vermoedelijk wordt er schaarbos mede bedoeld.
De cultuurgrond wordt in dat jaar zeer goed genoemd.
Bomen zijn er steeds volop geweest.
Terwijl in 1791 een grote houtverkoop had plaats gehad, waren er in 1826 alweer 200 opgaande bomen, nl. eiken, beuken of kastanjebomen, die 15, 20 of 25 jaar oud waren.
Akkers en weilanden waren omringd met heggen van eiken of elzenhout.
Behalve het Herenhuis stonden hier in 1826 een stal voor vier paarden, een koetshuis en een boerderij met stallen en bakhuis.
Zoals we straks zullen zien is het Huis Wolfslaar in de loop der eeuwen minstens vijf maal vernieuwd of opnieuw opgebouwd.
Toen de gemeente Breda het landgoed in 1955 aankocht had het Huis met park c.a. een oppervlakte van 12 ha, 69 are, 83 ca. en de boerderij besloeg toen 21 ha, 61 are, 90 ca. Tezamen dus een oppervlakte van ruim 34 ha.

b. Naam.

De naam van het goed bestaat uit twee elementen: Wolf en Laar.
Met de verklaring van het tweede gedeelte kunnen we kort zijn.
Een laar was een open plek in het bos, dus een relict van rooiing.
Soms was het ook een perceel heide of onbebouwde grond, waar men dieren liet grazen. Veel laren lagen b.v. in het gebied ten zuiden van Antwerpen.
Wat het eerste deel betreft, zijn er verschillende verklaringsmogelijkheden.
Het kan zijn dat de naam duidt op een bosgedeelte, waar eens een wolf werd gesignaleerd of gevangen genomen, maar ook kan het eerste lid een persoonsnaam Wolf of de familienaam Wolf zijn.
Bovendien vinden we dikwijls Wolf-toponiemen als grensnaam.
Dr. J. Helsen heeft in 1958 voor Wolf-namen de volgende verklaringsmogelijkheden geopperd:
a) het dier wolf. Dit is zeker het geval bij namen als Wolfskuil, Wolfsput en Wolfseik.
b) draaikuil in het water; wolf is dan een afleiding van het werkwoord wolven, d.i. wentelen, draaien, een boogvorm hebben.
c) wolf als persoonsnaam, b.v. Wolferschot, Wolfstede en Wolfferbeke.
d) wolf komt ook zelfstandig voor bij grensafbakeningen en wel voor plaatsen, die "laatst gelegen" zijn, op het uiteinde dus.
Merkwaardig is dat we als tweede lid van wolfsnamen dikwijls woórden aantreffen, waardoor voorwerpen worden aangeduid, die als grensteken gebruikelijk waren.
e) in het algemeen germaans heet een wolf ook wel ware; dit was een benaming voor de wolf, maar in de rechtspraak ook die van een misdadig mens die b.v. door moord de vrede had gebroken en daarom als vogelvrij werd beschouwd;
als een wolf die door ieder ongestraft gedood mocht worden en daarom vluchtte in het woud.
In deze zin zou Wolfslaar betekenen: open plek in het bos, waar vogelvrije mensen een toevluchtsoord zochten.
Het is moeilijk uit bovengenoemde verklaringen een keuze te doen.
Er is nogal veel te zeggen voor Helsen's mogelijkheden b en d. De Bavelse loop heeft ter hoogte van ons landgoed inderdaad een (wijde) boogvorm;
het water kwam tot dicht bij hoeve en herenhuis.
Verder ligt ons complex inderdaad in een grensgebied, waarin weliswaar niet een grens ligt tussen twee rechtsgebieden, maar wel een geologische grens tussen onontgonnen (heide)grond in het zuiden en de goede cultuurgrond van het dorp Ginneken (Overakker ) in het noorden.
In het eerste geval zou Wolfslaar betekenen: open plek in het bos nabij een welving van het water.
In het tweede geval open plek in een (grens) bos.

11. HET HUIS MET BOERDERIJ EN VILLA.

Zoals bij de meeste buitenplaatsen in deze streek het geval was, heeft ook hier aanvankelijk alleen een boerderij gestaan.
In de boerenwoning, die vermoedelijk nimmer eigendom van de boer zelf geweest is, reserveerde de verpachter voor zich in een later stadium een kamer.
Toen de neiging tot het buitenleven in de 17e eeuw groter werd, liet de eigenaar hier een buitenplaats bouwen, waarbij de boerderij werd gehandhaafd. Een dergelijke ontwikkeling deed zich in Ginneken b.v. voor ten aanzien van Vrederust.
De eerste vermelding van de boerderij Wolfslaar dateert van 1525.
In twee acten der schepenen van Ginneken is dan sprake van "de hoeve en goeden van WolIslair, gelyc Henrick Blerinck ende Margriet Cornelis Heysdr.
syn huysfrou...... te besitten plagen".
Bij de hoeve behoorde toen nog de helft van een beemd aan de Ganswey, die gelegen was tussen Ulvenhoutselaan en Mark.
De omvang der landerijen was in dat jaar 27 à 28 bunder (1 bunder omvatte toen 12916 m2 ).
In 1553 ontvangen we een nadere omschrijving: het goed blijkt dan te bestaan uit een huis (= hoeve), twee schuren, een schaapskooi, een duifhuis, boomgaard, hovinge en erfenisse.
De totale grootte was toen teruggebracht tot 17 bunder, De twee schuren worden in 1572 nog nader aangeduid als zuidschuur en noordschuur.
De namen der landerijen, zoals die in dat jaar luidden, verdienen hier zeker vermelding.
De weilanden waren genaamd d'Elshage, de Hoybeemd, de Akkerweide, de Ossenblokken, de Oude en Nieuwe Koolhof; verder was er de kruidtuin of moestuin rond het duivenhok.
De akkers heetten: de Grote Akker, de Kleine Akker, het Scherf, de Winkelryt, de Driepont en het Heylandt.
Verder was er nog een grote rechthoekige boomgaard (90 x 105 m), geheel door grachten omgeven en gelegen ten oosten van de hoeve (ongeveer ter plaatse van het grootste gedeelte van de huidige vijver).
In deze boomgaard werd later een kleine vijver aangelegd; dit hele complex zou verdwijnen in het tweede kwart der 1ge eeuw.
Het is geen wonder dat ook de hoeve Wolfslaar te lijden had van de krijgsbedrijven in de tachtigjarige oorlog.
Al bleek zij dan tegen het negen maanden durende beleg der stad door Spinola in 162415 bestand, zij kon het niet volhouden toen Frederik Hendrik in juli 1637 zijn troepen rond Breda legerde.
Een weesrekening uit 1641 zegt: "Ende alsoo de huysingen ende schuere der voorschr. hoeve anno 1637 in de belegeringe deser stadt Breda gans ende geheel totten grondt toe is afgebrandt, waerdoor den voornoemden huerman (= pachter) die heeft moeten verlaten "

Met ingang van St. Maarten 1637 werd het bedrijf opnieuw verpacht, met de bepaling dat de eigenaar aan de pachter een som van f 600,- zou uitbetalen om daarmede een nieuwe boerderij te bouwen.
Het schijnt dat die bouw ofwel niet is uitgevoerd ofwel niet bevredigend is verlopen, want in de jaren 1651-1652 is blijkens de bewaard gebleven uitvoerige gegevens een geheel nieuwe boerenwoning gesticht.
Enkele jaren tevoren waren echter reeds boomse sparren, balken en ribben geleverd, terwijl ook een bakoven, een poortje en een bruggetje werden gebouwd.
In januari 1651 had de aanbesteding van de "nieuwe timmer" plaats.
Men verneemt spoedig daarop van de aanschaffing van stolpgreyne balken, jufferbalken (over een gedeelte der lengte beslagen sparren), delen en revelaars.
Van het afgebroken Vrouwkenshuis in Breda werden 18000 stenen aangekocht.
In 1650 kwam een verblijf voor de ook hier aanwezige schapen gereed. Aan de schaapskooi, waarvan een timmerman het bestek had gemaakt, werden 3200 ijzeren nagels en een heel schip riet verwerkt.
Een in augustus 1651 op de hoeve gehouden feest ("foye") mag men vermoedelijk niet met het gereedkomen van de nieuwbouw in verband brengen. Een fooi is immers een oogstfeest (afscheidsmaal?), waaraan door de arbeiders der boerenhoeve wordt deelgenomen.
Vermeldenswaardig is, dat op deze Wolflaarse fooi tabak en pijpen werden gebruikt, dat er glazen en kannen nodig waren en dat een speelman 36 stuivers ontving "van dat hy op de voors. foye gespeelt hadde".

Wij naderen nu het jaar 1694, waarin nog meer ingrijpende wijzigingen op het landgoed plaats hebben gevonden. De nieuwe eigenaar Leonard van Erfrenten ging nl. over tot de bouw van een echte buitenplaats naast de boerderij.
Van dit huis is geen andere afbeelding bewaard gebleven dan een schetsje op een tekening betreffende de in § I genoemde gronduitgifte.
Die tekening geeft een rechthoekig huis te zien, gedekt door een schilddak of mogelijk ook twee evenwijdige schilddaken met binnen-schilden en bekroond door twee hoek-schoorstenen met pyramidale afdekkingen en met windvaantjes.
De voorgevel is onmiskenbaar voorzien van een fronton in het midden.
De vensterverdeling is onlogisch

en ongetwijfeld verkeerd getekend.
Zeker is wel, dat zich onderaan in de rechterhelft drie keldervenstertjes bevinden. Een ingang ontbreekt.
Het zou mogelijk zijn dat de hoge ramen eigenlijk boven de kelder moeten staan (als ramen van een soort opkamer) op de lage ramen links ernaast.
Men krijgt dan een enigszins rustiek huis zonder verdieping, maar toch lichtelijk modieus door de schoorstenen en het fronton: een huis van eenvoudige klassicistische vorm.
Het venster direct onder het fronton kan een zolderraam zijn, maar ook een hijsvenster met gesloten luiken.
De overige ramen zouden kruiskozijnen kunnen zijn.
Het huisje links is misschien een bakhuisje - maar de schoorsteen ontbreekt - of een zomerhuis of een washuis.
De vleugel die loodrecht op het hoofdgebouw staat, is waarschijnlijk naar verhouding te groot getekend, het lijkt een laag bijgebouw met zadeldak en met topgevel aan de achterkant, met schoorsteen.
Het L-vormig bijgebouw heeft eveneens zadeldaken en topgevels. De arcering op de wand geeft misschien aan dat het een houten gebouw is.
Het kan even goed een koetshuis met paardenstal zijn als een boerderij of een ander dienstgebouw.
Eerder lijkt het meest rechtse gebouw een boerderij, van het gewone Brabantse type, met schild- of wolfdak;
de arcering van het dak zou erop kunnen wijzen dat het een strodak was.
De andere gebouwen zijn met pannen gedekt, te oordelen naar de manier waarop de nokken getekend zijn.
De schoorstenen op het huis zijn gemaakt in de stijl van de 17e eeuw; het fronton gelijkt op dat van het verdwenen huis Nobelaer te Etten.
Zeer waarschijnlijk is dit gebouw reeds in de 18e eeuw goeddeels verdwenen of ingrijpend verbouwd.
In een verkoopacte van 1791 wordt immers gesproken van "de hoeve genaamd Wolfslaar geleegen onder de Heerlijkheyd Ginneken te Overacker en Bavel, bestaande in eene hegte, sterke en nieuw doortimmerde Heere Huysinge voorsien van vijf beneede kamers, keukens en kelders, twee bovekamers, solder en fliering, koetshuis, stalling voor vier paarden, tuinmanswooning, duyventil, extra groote Heere tuin en boomgaerd, voorsien met een meenigte exquise vrugtboomen en leggende in desselfs vijvers".
Behalve herenhuis, koetshuis en tuinmanswoning was er ook in 1791 nog een boerenwoning met stal. Uit bovenstaande omschrijving volgt toch wel duidelijk dat in de 18e eeuw een nieuwe buitenplaats is gesticht.
Over het tijdstip van die nieuwbouw laten de archieven ons in het onzekere.
Wat de indeling van het huis betreft vernemen we dat het in 1796 vijf beneden- en vijf bovenkamers had en in 1826 vier beneden- en vijf bovenkamers.
Nadat het landgoed in 1796 en 1826 van eigenaar was gewisseld moet ook in de periode 1826-1845 een nieuwbouw of belangrijke verbouw hebben plaats gevonden.
In een geschiedkundige beschrijving der Stad Breda uit 1845 wordt immers over de buitenplaats Wolfslaar gezegd, dat zij toebehoorde aan de oud-hoofdinspecteur der belastingen F. van Mattemburgh en dat "het tegenwoordig gebouw door den ge-noemden eigenaar (is) gesticht".
Deze mededeling wordt bevestigd door bewaard gebleven kadastrale plattegronden van 1826 en 1853, die belangrijke verschillen in de grondvorm van het herenhuis aangeven.
Dank zij de tekenlust van Fred. Cuypers, bewoner van het naburige Anneville, weten wij enigermate hoe dit huis er uitzag in 1860, dus kort vóór de afbraak.
Het geheel doet aan als een deftig maar eenvoudig Empire landhuis van tussen 1790 en 1830, maar het is natuurlijk mogelijk dat het slechts een naar Empire smaak verbouwd ouder huis is.
Het dak zal zeker niet overstekend geweest zijn maar met een gootlijst op de muren gerust hebben. Eén schoorsteen op zo'n breed huis is wel wat karig.
De ramen en luiken zijn in Empire vorm: "Franse ramen" met grote ruiten, zes-delige schuiframen beneden, vierdelige boven, het geijkte schema; zij komen niet vroeger dan omstreeks 1790 voor.
De ingang schijnt omlijst te zijn door pilasters met een hoofdgestel.25 Over het juiste tijdstip der verbouwing, de architect en de bouwkosten weten we helaas niets.
Wel geven de archivalische bronnen van deze periode ons een indruk van het meubilair in het herenhuis, in de boerderij en van de veestapel.
Nadat de heer Van Mattemburgh in 1844 was overleden werd zijn roerend bezit op 13 en 14 januari 1845 publiek verkocht door de Ginnekense notaris Jonckheer.
Tot de boerderij behoorden drie paarden, 10 koeien, 8 hokkelingen, 8 varkens, karren, ploegen, een wanmolen en diverse landbouwproduc-ten.
De paarden werden verkocht aan Prosper Cuypers en Cleophas Bruynzeels voor resp. f 104,-, f 185,- en f 170,-. Een stier ging weg voor f 21,-, de koeien voor prijzen, die van f 51,- opliepen tot f 95,-. De varkens deden f 14,- tot f 41,-.
De eenden brachten slechts 90 cent per stuk op. Uit de boerderij werden nog geveild 5 hokkelingen, 2 spinnewielen, 1 boterteil, 1 zaanton, 1 boterkorf en 9 partijen vlas.

Van de inboedel van het herenhuis en het koetshuis zijn de volgende voorwerpen opvallend: een badkuip (f 4,-), een cuisinière, een rust-bank, een arreslee, een marmiet, een karretje Cf 140,-), een chais, een barouchette, 2 speeltafels, een barometer, een collistafel, 3 ther-mometers, 1 geweer, 1 waterpas, 2 verrekijkers, 1 degen, 1 zilveren hor10gie, een balboekje en vele platen en boekwerken, welke laatste groepen helaas niet gespecificeerd zijn. Opmerkelijk is ook nog een astrolabium (instrument voor graadmeting).
Aan de verkoping werd door familieleden en (soms) aanzienlijke Bredanaars deelgenomen.
Men zag er Van Mattemburgh's neef Prosper Cuypers, Leonardus du Bois, Pieter Franken, Jhr. De Grez, Christ. van Lommel, de heer De Ram, Baron van der Borch, Eduard van Mattemburg, de heer Steenstraten, generaal Mathon, luitenant Sassen, de heer Houben, mr. Jespers, mr. Van Dam, de architect P. Soffers, Brouwer Maas, Louis Jamez, Burgemeester Buysen, de gemeentesecretaris Oomen, mej. Clarion en de heer Kuysten van Hoesen. Het totale aantal kopen bedroeg 609 en de opbrengst was f 5715,50.
Nadat het landgoed nog in hetzelfde jaar 1845 in het bezit was gekomen van mevrouw Charlotte Storm-Cuypers schijnt het vrij spoedig opnieuw verandering te hebben ondergaan.
Een kadastrale kaart van 1853 leert, dat toen de eeuwenoude boomgaard met omringende gracht al was verdwenen en dat de scherpe bocht in de Torendreef was weg-genomen.
Het duurde tot 1861/1862, eer mevrouw Storm alle gebouwen liet amoveren en door geheel nieuwe deed vervangen. Doch daarover zal in § IV nader worden gehandeld.

lIl. DE EIGENAREN EN BEWONERS.

De lijst der eigenaren kan tot de vijftiende eeuw opklimmen.
Er is dan sprake van dat de helftscheiding van Wolfslaar werd bezeten door Henrick Blerinck en diens echtgenote Margriet Cornelis Heysdr. Deze echtelieden behoorden tot twee bekende middeleeuwse Bredase families.
Een andere Blerinclc was in deze tijd eigenaar van de hoeve De Blauwe Kei te Teteringen.
De namen van hun opvolgers zeggen ons weinig: Cornelis en daarna Wouter van den Broek.
In 1525 was laatstgenoemde met Peter de Becker eigenaar van de ene helft; de andere helft kwam toe aan Cornelis van den Keessel.
Zij allen droegen de eigendom van Wolfslaar over aan Claes Vyerling, raadsheer van de Graaf van Nassau en griffier van diens rekenkamer.
Deze Vierling was lid van een geslacht, dat in de zestiende eeuw een belangrijke rol heeft gespeeld in West-Noordbrabant.
Hiertoe behoorde o.a. Andries Vierling, de auteur van het "Tractaet van Dyckagie".
Griffier Claes, in 1473 geboren, was kort na 1500 in dienst getreden van de Heer van Breda.
Hij huwde eerst met Barbara de Kempen (t v. 1524) en daarna met Wilhelmina van Vliet; deze laatste hertrouwde (na Claes' dood in 1546) met Michiel Piggen, die eveneens raadsheer der Oranje's was.
Deze Vierling bezat ook het slotje De Blauwe Camel' te Oosterhout, waaraan hij tussen 1544 en 1546 een voorhuis en de grote zaal toevoegde.30 Bij de boedelscheiding van Claes Vierlings goederen werd in 1549 Wolfslaar toebedeeld aan diens kinderen Matheus en Adriana, ieder voor de helft.
Even later verkocht Adriana haar aandeel aan Matheus, die in 1553 het gehele bezit overdeed aan de Bredanaar Cornelis Waegh-mans. Wolfslaar wordt dan gezegd te grenzen ten oosten aan de "ge-meynte" van Wervenschot, Camerschot en Coppersheyninge, ten zuiden aen de Beke, en aan Heer ]aspar van Spaengien ( = hoeve Beversluys) en Anna van Barnagien, ten westen aan de Buystelberch, ten noorden aan de Kerckwech (= latere Torendreef? ).
Uit de hoeve ging toen o.a. een cijns van 25 stuiver 's jaars aan de kapel van Markendaal te Breda Enkele maanden nadien verklaarde Waeghmans aan mr. Matheus Vierling een jaarlijkse rente groot 62 carolusgulden en 10 stuivers schuldig te zijn uit deze goederen; deze rente werd eerst in 1636 geheel afgelost.
Tussen genoemde heren bleek het enige jaren later (nog) niet te boteren, want bij acte van 11 mei 1556 kwamen zij overeen een tussen hen hangend geschil (het onderwerp wordt niet vermeld) te regelen door het benoemen van vier arbiters die tezamen weer een vijfde moesten aanwijzen.
Uit de periode van Waechmans is een zeer interessant pachtcontract bekend, waarop in de laatste § zal worden teruggekomen.
Hij liet zijn bezit na aan zijn dochter Jehenne.
Na haar dood droegen haar broers en zusters de hoeve na publieke verkoop op 25 maart 1610 voor 1864 carolusgulden over aan mr. Lucas Staes "apothecaris ende medicus bynnen Breda".
De nieuwe eigenaar moet een bekende figuur zijn geweest in Breda en ver daarbuiten.
Hij was behalve apotheker ook nog garnizoensarts in de Baronieveste.
In onze stad was hij de eerste, die het Veneetsche Driakele samenstelde, een middel tegen beten van vergiftige dieren.
Hij kon het "roodt melisoen" (bloeddiarrhee) genezen en de pest helpen bestrijden.
Vermaardheid heeft hij gekregen door de uitvinding van een voor vele kwalen geschikt geneesmiddel, het electrum vitae, dat o.a. toegepast werd voor scheurbuik, waterzucht, pokken, keelpijn, ca-tarren, nier-, lever- en miltziekten, mazelen, kinkhoest, geelzucht en vallende ziekte.
De werking en toepassing werden beschreven in het boekje "Electrum vitae", dat in 1604 gedrukt was bij Peeter Ghevaerts op de Veemarkt te Breda en aan de kopers van het geneesmiddel werd uitgereikt.
37 Stas maakte in 1618 zijn testament samen met zijn echtgenote Henricxken de Loos. In 1620 overleed hij.
Staes' weduwe liet het landgoed in 1623 in het openbaar verkopen, waarna het werd toegewezen aan mr. Ghysbrecht Eeltkens en aan de schout van Gilze, Ginneken en Bavel Sr. Michiel van den Eynde. Hen-ricxken had een dochter Suzanne, die gehuwd was met Sr. Cornelis Snoeck, vaandrig van de compagnie van kapitein Bernaert Pluchaerdt.
Deze maakte gebruik van zijn naastingsrecht, d.i. het recht van familieleden van de verkoper van een onroerende zaak om bij publieke verkoop de reeds aangegane koop over te nemen van derden.
Een Bredase schepenacte van 1 juli 1623 deelt ons mede dat Snoeck "rechtelyck naerderscap heeft geleydt aengaende de hoeven, goeden ende erffenissen, genaempt deselve hoeve Groot Wolffs Laer".
Zes weken later, op 22 augustus 1623, vond het transport aan hem voor schepenen van Ginneken plaats.
De koopsom bedroeg f 2600,-.
41 Negen jaar later ontdeed het echtpaar Snoeck-Staes zich van het familiebezit.
Het werd in 1632 gekocht door de Bredanaar Wynand Goossens van Bernagiën, bierbrouwer in "De Haen" op de Ginneken-straat,
42 die het bezit hetzelfde jaar nog uitbreidde met twee broek-rechten in de gemeente van Wervenschot.
43 Toen de brouwer in juli 1637 overleed werd Wolfslaar met zijn talrijke andere goederen geadministreerd door de voogden der kinderen uit zijn drie huwelijken
Uiteindelijk is het landgoed toebedeeld aan Cornelis, een zoon uit Wynand's huwelijk met Johanna van Dun. Deze Cornelis, in 1626 te Breda geboren en in 1651 meerderjarig geworden, heeft hier reeds vóór het einde van zijn voogdij vele werkzaamheden laten uitvoeren.
45 Van het beheer zijner goederen door zijn behuwdneef, de apotheker Johan Wils, is een uitvoerige rekening46 bewaard gebleven, waaraan we verschillende bouwkundige en andere gegevens danken.
Toen Cornelis van Bernagien op 5 oktober 1687 te Breda was over-leden.
47 maakten zijn erfgenamen de inventaris der nalatenschap op. Daar de erflater geen wettige nakomelingen had waren dit enkele neven of nichten van vaders- en moederszijde: Perina van Bernagien, dr. Johan de Vroom, echtgenoot van Adriana van Rucphen, mr. Franchoys van Dunne, Catharina de Wijse, wed. van Sr. Johan van Dunne en de kin-deren van wijlen juffrouw Adriana van Dunne.
In dit stuk wordt o.a. vermeld "de hoeve, goeden ende erffenisse genaemt Groot Wolfslaer, dats te weten huysinge, twee schueren, verckenskoye, boomgaerden, hovingen ende erffenisse met heure toebehoorte ende metten erve daer aenliggende ende toebehoorende .... " groot circa 17 bunder.48 Drie maanden later had ten overstaan der schepenen van Ginneken de overdracht van het landgoed plaats aan Leonard van Erffrenten, "oud weesmeester, borger capitein en coopbrouwer" in onze stad.
Zoals we in de vorige § zagen is Van Erffrenten de eerste eigenaar geweest, die op Wolfslaar een echte buitenplaats heeft gesticht.
Leonard was eerst gehuwd met Catharina Hespel, die in 1674 overleed.
Hij hertrouwde in 1676 te Ginneken met Catharina van Kuyk, die hem in 1680 een zoon Cornelis schonk.
Deze trad in het huwelijk met Cornelia Vereyck, die na haar mans overlijden (1749) hertrouwde met de luitenant kolonel der infanterie Abraham Mathias Chombach.
50 Na de dood van coopbrouwer Leonard in 1706 ging Wolfslaar over op diens zoon Cornelis en na diens heengaan op zijn weduwe. Cornelia Veryck, die in 1783 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, liet het buitengoed na aan haar tweede man, de luitenant kolonel Chombach.
Nadat deze op 7 november 1790 te Breda was gestorven.
vererfde Wolfslaar op diens neef Abraham Mattheas Cornelis van Bommel, Raad in de Vroedschap der stad Haarlem.
Deze laatste liet zijn nieuw verworven bezit reeds op 16 maart voor f 12120,- publiek verkopen.
52 en vervolgens op 18 mei 1791 trans-porteren.
aan een bekend inwoner van Ginneken, Isaac François Del-court, "luitenant kolonel bij de Armee dezer landen". Delcourt was reeds sedert 1782 eigenaar van het buitengoed de Ypelaar, terwijl hij in 1791 de Kleine Ypelaar had aangekocht.
54 Daar hij aan woonruimte geen gebrek had kunnen we onderstellen dat hij het landgoed voor geldbelegging heeft aangekocht.
Misschien ook was het zijn bedoeling hier bomen of bepaalde gewassen te kweken, zoals op Ypelaar, waar hij een boomkwekerij heeft aangelegd.
Delcourt ver-huurde het herenhuis met hovenierswoning al spoedig aan een officier, Guillaurne Theodore Wouthier, kapitein bij de dragonders, die hier van 1792 tot 1800 in de gemaallijsten van Ginneken staat ingeschreven.
De huurprijs bedroeg f 275,- per jaar.
Nadat Del Court in 1795 tijdens een avondwandeling van het dorp naar de Ypelaar was vermoord, ontdeed zijn weduwe zich in 1797 en 1801 van de bezittingen onder Ginneken.57 Wolfslaar kwam 4 februari 1797 voor f 12000,- aan een landbouwer uit Heusdenhout, Adriaan Buicx.58 Buicx schijnt het herenhuis na expiratie van Wouthier's huur-termijn te hebben verhuurd aan "de heer Doff", die hier vermeld wordt in de jaren 1801 en volgende met zijn vrouw, zoon en dochter benevens vijf "domestiquen", die allen boven de zestien jaar oud waren.
59 Uit de periode dat Buicx eigenaar was is verder alleen bekend dat het herenhuis in 1826 voor f 100,- p.j. was verhuurd aan de weduwe van generaal Storm.IO Na Buicx' overlijden liet zijn weduwe Cornelia Vernolen het landgoed 13 juni 1826 door notaris J. L. Wiercx te Ginneken publiek verkopen. De nieuwe eigenaar werd Frederik van Mattemburgh, arrondissements inspecteur te 's-Hertogenbosch.
De eerste koop bestond uit "eene hoeve genaamd Groot Wolfslaar, staande en gelegen onder Ginneken en Bavel te Overakker bestaande in eene Heere Huizinge voorzien van Vier beneden en Vijf boven kamers, keuken, kelders en Zolder, Tuinmans woning, koetshuis, Stalling voor Vier paarden met den grooten Tuin en Boomgaard voorzien met zeer veele vrugtboomen met Vijver omringt en nog een Vijver binnen den Boomgaard.
Item eene ruime Boere woning met deszelfs Tuin, Schuur, Stalling, Wagenhuis, Bakhuis en verdere getimmertens met derzelver dreeven, Zaai en Weilanden, groot omtrent Vierentwintig buinderen dertig roeden, belend Oost het Ulvenhoutsche Bosch, Zuid de weduwe Dirken, eige Erve en Pieter Leenaers, West de Baan, eigen Erve en anderen en Noord de Hoeve Ligtenberg.
Over de Dreef lopende van de Bavelsche weg of nieuwe Baan tot daar het Hek gestaan heeft aan de werf van Wolfslaar, zal den kooper moeten gedogen aan de eigenaars of huurders der Landerijen, den in en uitweg naar hunne Landerijen te voren aan Wolfslaar gehoort hebbende en in den jare Zeventienhonderd Een en Negentig daar af verkocht".
De koopsom bedroeg ditmaal slechts f 8410,-, beduidend minder dan in 1797 was betaald.
60 Fredericus Christianus Petrus Antonius van Mattemburgh was 2 mei 1785 te Oudenbosch geboren als telg van een bekende regentenfamilie uit het markiezaat.
iHj werd in 1827 gekozen tot lid der provinciale staten en bracht het in hetzelfde jaar tot lid van het college van ge-deputeerde staten in onze provincie.
Ook was hij hoofdinspecteur van 's Rijks middelen en een oordeelkundig praktisch beoefenaar der nieuwe landbouw.
61 Hij stierf na een slepende ziekte 18 november 1844 on-gehuwd op Wolfslaar.
62 Zoals hiervoor reeds werd vermeld heeft hij tussen 1826 en 1840 het bestaande herenhuis ingrijpend verbouwd of mogelijk zelfs een geheel nieuw pand gebouwd.
Van Mattemburgh had bij olografisch testament dd. 14 augustus 1841 het landgoed vermaakt aan drie der kinderen van zijn zuster Maria Theresia, gehuwd met de burgemeester van Bergen op Zoom P. J. Cuypers. Dit waren: Charlotte, de echtgenote van mr. L. D. Storm, griffier der Bredase rechtbank; Henriette, echtgenote van J. de Ram, med. dr. te Bergen op Zoom en mr. Charles Cuypers te Breda.
Aan het legaat werd echter de bepaling verbonden dat het echtpaar P. J. Cuypers - Van Mattemburgh het genot zou hebben, hun leven lang, van het herenhuis, koetshuis, stal en tuinmanswoning alsmede van de erven, tot vermaak aangelegd vanaf het hek, alle beplantingen ten noor-den van de rijweg naar het Herenhuis en de wandelweg van de binnenplaats naar de grote moestuin, die moestuin met omringende gracht daaronder begrepen.
Van dit privilege heeft P. J. Cuypers vrijwel geen gebruik meer kunnen maken, want hij is een maand na de erflater overleden. Mevrouw Cuypers, die eerst in 1850 stierf, schijnt van haar recht te hebben afgezien.
Reeds op 4 februari 1845 kocht een der legatarissen, mevrouw Charlotte Storm - Cuypers voor de som van f 10000,- het aandeel in de blote eigendom van het landgoed van haar twee mede-erfgenamen Henriette en Charles Cuypers, welke laatste toen te Brussel woonde
. Charlotte Storm - Cuypers heeft Wolfslaar een geheel nieuw aanzien gegeven. Hoe en wanneer zal in de volgende paragraaf uiteen worden gezet.
Zij betrok het Herenhuis definitief in 1869, nadat zij haar grote patriciërshuis in de Veemarktstraat te Breda in 1866 aan het Bisdom Breda had verkocht.
Zij bleef hier wonen, totdat zij er op 21 februari 1888 in de leeftijd van 86 jaar overleed.
Na Charlotte's dood kwam Wolfslaar aan haar drie dochters, die op 2 augustus 1890 een onderhandse acte van boedelscheiding opstelden.
Het landgoed kwam daarbij aan Vrouwe Maria Johanna Storm, douairière van Henri Iweins d'Eeckhoutte.
Deze laatste verkocht het 25 mei 1905 ten overstaan van notaris W. J. H. Verheggen te Breda voor f 65000,- aan Ernest Gaston Hubert Marie Bemelmans, bacterio-loog te Teteringen.
Ook de boerderij Klein Wolfslaar bleek er inmiddels bij te behoren: het gehele complex omvatte nu niet minder dan 67 ha, 27 are, 41 ca
. Reeds op 8 juni 1905 deed Bemelmans de boerderij met aanhorig land van de hand aan Franciscus Teurlings, broodfabrikant te Rotter-dam,
die haar op 26 juli 1905 overdeed aan de dames C. A. M. en M. A. Teurlings.
De erven van mej. C. A. M. Teurlings (t 29 juni 1954) verkochten de boerderij, waaraan in 1908 nog een villa was ge-bouwd, op 20 april 1955 voor f 115.000,- aan de Gemeente Breda
. Bemelmans verkocht het Herenhuis Wolfslaar 18 juli 1910 voor f 65.000,- aan Jhr. Jacob Karel Willem Quarles van Ufford, die hier tot zijn vertrek naar Montreux in 1931 heeft gewoond.
In 1910 werd het landgoed omschreven als "het kasteel Wolfslaar ... met koetshuis, serre, koepel, tuinmanswoning, koestal, erf, tuin, wegen, hakhout, opgaande bomen, weiland, dreven, lanen en water".
De totale grootte bedroeg toen 12 ha, 69 are, 83 ca. Enkele jaren tevoren was in het "Kasteel" reeds een elektrische installatie aangebracht.
In de tijd van de heer Quarles heeft het complex naar het schijnt geen ingrijpende veranderingen ondergaan.
Na zijn overlijden werd het gehele landgoed op 2 november 1933 voor f 40.000,- verkocht aan Chaim Jaschua Hermer, industrieel afkomstig uit Grobin in Letland.
75 De oppervlakte was toen vrijwel onveranderd.
Nadat deze het geruime tijd zelf had bewoond werd de Stichting R.K. Sanatorium De Klokkenberg te Tilburg er 29 juli 1949 eigenares van voor een bedrag van f 100.000,-.
Deze aankoop was geschied teneinde huisvesting te kunnen bieden aan de Broeders van het Juvenaat Mariahof te Tilburg, in wier eigen gebouw destijds het Sanatorium was ondergebracht.
De Broeders bewoonden Wolfslaar van 1949 tot 1953, in welk jaar de eigen gebouwen van het Sanatorium nabij Galder gereed kwamen.
Hierna verkocht "De Klokkenberg" de buitenplaats 14 april 1955 voor f 95.000,- aan de gemeente Breda.
De motieven tot het aankoopbesluit waren: redding van het landgoed en voorkoming van kapping der mooie bomen langs de Wolfslaardreef, in het park van het "kasteel" en in de tuin van de villa.
De gemeente verhuurde het herenhuis in 1961 voor de tijd van vijf jaren (tot 31 juli 1966) aan het Wit-Gele Kruis, dat daarin een centraal kraamopleidings-instituut heeft gevestigd.
De tuin werd ingericht tot park en in het jaar 1960 voor het publiek opengesteld.

IV. DE NIEUWBOUW IN 1862 EN 1908.

Zoals we gezien hebben is het onmogelijk de gang van zaken bij de nieuwbouw van het huidige herenhuis met koetshuis en van de boerderij in de jaren 1861-1863 te reconstrueren aan de hand van familie-papieren.
Dit kan slechts geschieden met behulp van kadastrale kaarten en van een enkel gegeven uit het gemeentearchief van Ginneken en uit de gebouwen zelf.
Wat park en landerijen betreft, vergelijking van het kadastraal minuutplan met een kaart uit 185378 toont het volgende aan.
De scherpe bocht in de Torendreef is door een flauwe bocht vervangen.
De oude door een gracht omgeven boomgaard is verdwenen evenals de verbindingsweg met Klein Wolfslaar.
De Bavelse loop die tot dusver op 40 meter ten zuiden van het Herenhuis liep, is met een flinke bocht tot vlak achter een der bijgebouwen (de boerderij?) gebracht.
Van een langwerpige vijver, die zich ten noorden van het Herenhuis uitstrekte vanaf de dreef tot aan de boomgaard is niets meer te zien.
Langs de noordzijde van de vroegere vijver is een nieuwe dreef aangelegd. Een groot langgerekt gebouw (10 x 30 m) ten westen van het hoofdgebouw is geheel verdwenen.
Vergelijking met een kaart van 186279 en latere kadasterkaarten toont aan, dat in of zeer kort na 1862 het vroeger herenhuis geheel is gesloopt en vervangen door een haaks daarop staand doch gedeeltelijk op dezelfde grond gesticht gebouw.
Op een plaats waar tevoren niets had gestaan is een tuinmanswoning met koetshuis verrezen.
Ter plaatse van de vroegere boomgaard is de ook nu nog bestaande grote vijver aangelegd.
De Bavelse loop blijkt met een grote bocht meer naar het zuiden gedirigeerd te zijn en loopt nu vlak langs het Ulvenhoutse Bos.
Over de voortgang der bouwwerkzaamheden worden we slechts in-gelicht door een brief van de burgemeester van Ginneken aan de controleur der Directe Belastingen van het kadaster te 's-Hertogenbosch (22 juli 1862).

Daarin staat te lezen, dat boerderij (I 979) en herenhuis (I 977) op die datum geheel waren afgebroken,
80 met uitzondering van een noodhok voor de paarden. Men was toen juist bezig met het bouwen van een nieuw koetshuis en het nieuwe herenhuis
.81 In dit nieuwe "kasteel" Wolfslaar, dat thans nog in zijn volle glorie bestaat, werd de jaartalsteen van het in 1694 door Van Erffrenten ge-bouwde huis ingemetseld boven de ingang in de oostgevel (zie afb. 41).
Het huis is een typisch voorbeeld van de eclectische bouwstijl, die in het derde kwart van de vorige eeuw in de mode was en langs Brussel en Antwerpen uit Parijs tot ons gekomen is: een goed "gedoseerde" vermenging van elementen uit de Lodewijk XV en XVI stijl en uit het Empire.
Een toepasselijke benaming voor deze trant bestaat eigenlijk niet, sommigen spreken van "Second Empire" en inderdaad schijnen Parijse architecten gedurende de grote bouwbedrijvigheid onder Napo-leon III dit huistype geschapen te hebben.
Het heeft iets ingehouden, deftig romantisch, evenals de landschapsstijl die in het park rond Wolfs-laar toegepast is.
Ook dit park-type in vrije, schilderachtige trant is ten onzent vaak door Belgen ingevoerd: de Leuvense tuin-architect L. Ros-seels ontwierp de verandering van het Valkenberg te Breda in vrije landschapsstijl.82 De naam van de architect noch die van de ontwerper van het park zijn ons helaas bekend.
Het in 1862 opgetrokken koetshuis met tuin-manswoning bezit zoveel elementen uit de Empire stijl, dat het in de ontwerp-monumentenlijst van 1963 werd gedateerd op omstreeks 1840.83 De boven geciteerde brief wijst echter duidelijk uit, dat het pas twintig jaar later is gebouwd.
Mevrouw Storm kon tijdens de nieuwbouw in haar grote huis aan de Veemarktstraat te Breda blijven wonen, maar de bewoners der boer-derij moesten na afbraak van hun woning ter plaatse ondergebracht worden.
Daarom werd eerst een nieuwe boerderij gebouwd alvorens de oude werd afgebroken.
Hiervoor werd een terrein gekozen, dat ca. 350 meter van het herenhuis verwijderd lag.
Het streven naar hygiëne dat in de negentiende eeuw baan brak, zal de geuren van boerderij en stal ver hebben willen houden van de woning der deftige eigenaren.
De eerste steenlegging van de boerderij had op 10 mei 1861 plaats door de 25-jarige Jeanne Storm, die een jaar later in het huwelijk zou treden met haar neef F. P. C. J. Cuypers.
Bij de boerderij werd een optrekje (zomerhuis?) gebouwd, dat in het jaar 1908 door de dames Teurlings is uitgebreid tot een "villa" (afb. 43).
Op de voorgevel is toen in gulden letters het opschrift aangebracht: "Villa Groot-Wolfslaar".

V. HET BOERENBEDRIJF.

Zoals uit het bovenstaande wel geheel duidelijk is geworden was Wolfslaar tot 1862 vrijwel uitsluitend een landbouwbedrijf, dat werd uitgeoefend door een pachter.
De namen van verschillende dezer eenvoudige landlieden zijn ons bekend.
Kort vóór 1549 was dit Henrick Wouterss van den Keessel alias Fyken.
Vanaf dat jaar werden de volgende namen genoteerd:

    1549 Jacop Ghysbrechts Meeuss.
    1553 Gysbrecht Meeus Brocx.
    1564-1576 Jacop Henrick Coremans en Maria Jacop Jan Lipsdr.
    1619-1627 Abraham Denyss.
    1631-1637 Jan van Couwenberge.
    1642-1656 Cornelis Marten Oomen
    1788-1794 Cornella de Wit, weduwe Anth. Mulders.
    1794-1800 Cornella de Wit, weduwe Anth. Mulders.
    1822-1824 Jan Buix.
    1828-1834 Hendrik van Hooijdonk.

Ook zijn er enkele pachtcontracten bewaard gebleven.
Daaruit blijkt dat de pachttermijn veelal op 15 maart begon en dat de pachtpraestaties varieerden van 66 tot 450 gulden per jaar in geld en een hoeveelheid rog of andere producten in natura.
Aan rogge moest 16 veertel tot 15 zester per jaar geleverd worden; verder werden wel 25 pond boter, 2 veertel boekweit en 3 à 6 vimmens6 riet geleverd.
Ook werd soms bepaald, dat de pachter een "gebint" in de schuur voor de eigenaar moest reserveren of per jaar 500 (!) karrevrachten voor hem moest verrichten, waarvoor deze zou betalen: voor de tien eerste vrachten 50 cent; voor 245 vrachten 5 cent en voor de andere 245 2)1 cent per vracht.
Verder staat er nog in te lezen, dat de pachter de rietdekkers bij reparatie van het dak moest helpen en dat hij hen in de kost moest nemen.
De eigenaar had van zijn kant ook wel eens verplichtingen.
Zo moest hij de pachter een tijdlang twee à drie schuiten (geubels) mest per jaar leveren "tot verbeteringe van de weyden".
Deze mest werd vanuit Breda per schip aangevoerd en afgeladen "in de Merck voor den Buystelberch", d.i. nabij het kruispunt Allerheiligenweg-Ulvenhoutselaan.
Elke schuit mest kostte in de 17e eeuw 30 gulden, een hoog bedrag voor die tijd.
Een uitvoerig pachtcontract van 1572 bevat b.v. vele bepalingen omtrent het op peil houden van de mestvaalt.
Deze had een lengte van twee Brabantse roeden en 17 voet (= plm. 14 meter) en een breedte van 1 roede en 11 voet (= plm. 8 meter).
De hoeveelheid mest zou bij aankomst van de pachter gemeten worden; lag er bij zijn vertrek meer mest op de hoop, dan bij het begin van de pachttermijn, dan moest deze er toch op blijven liggen.
Over de boomgaard werd bepaald, dat al het daarin groeiend fruit half voor de eigenaar en half voor de pachter zou zijn.
Deze laatste moest de boomgaard jaarlijks omspitten en goed bemesten en - als hij erin hooide of vee liet weiden - diende hij de wortels der bomen tegen de winter te "ontbloten".
Coremans mocht geen land onderverhuren en evenmin ander bouwland erbij huren, wel was het hem toegestaan elders beemden en weilanden voor de hoeve in gebruik te nemen of te huren.
Hij mocht geen borg staan of bomen kopen tenzij voor eigen vuur.
Bij afloop van dit pachtcontract moest hij evenveel beesten houden als in voorgaande jaren.
In een 17e eeuwse pachtovereenkomst, die van 1618,.verhuurt mr. Lucas Staes, "medicus over t' guamisoen alhier binnen Breda" aan Abraham Denyss te Ginneken "syne hoeve, huysinge, schuere, koye, hovinge ende erffenisse met alle huere toebehoorte...... genaemt Wolfs-laer" groot omstreeks 18 bundel' "uytgenomen den grooten besloten boomgaert ende de camel' in de voors. huysinge staende, dewelcke de voors.
verhuerder aen syn selven behout". Ook Abraham moest bij vertrek alle mest laten liggen en diende tevens 200 schobben roggestro achter te laten.
Wanden en vloeren van het huis behoorde hij te onder-houden alsmede wegen, straten, sloten en heiningen op de hoeve.
Ook had hij erop te letten dat het vee de jonge tuinen, heggen, "schot" en houtgewas niet beschadigde.89 Het pachtcontract, op 24 december 1828 gesloten tussen Frederik van Mattemburgh en Hendrik van Hooijdonk, "bouwman op Valken-berg onder Ginneken", bepaalde o.a. dat de pachter in het eerste en tweede jaar voor f 100,- mest op het land moest brengen en het derde jaar voor f 50,-. Deze uitgave mocht hij korten op de huursom.
De huurder had "ter behoorlijke bemesting" bestendig in de stal te houden 10 koeien, vaarsen of pinken.9o Slechts uit het midden der zeventiende eeuw is ons iets naders be-kend over werkzaamheden in de boomgaard en omtrent aanplant van bomen.
In de jaren 1650-1651 werden sloten gegraven en dreven aangelegd op een dagloon variërend van 11 tot 14 stuivers per dag.
In de boomgaard, die 136 roeden groot was91 had de toenmalige eigenaar Cornelis van Bernagien een tuintje voor zichzelf laten aanleggen.
Daar-voor werden in april 1652 driehonderd "aspersius" planten (prijs: 3 rijnsgulden ) gekocht. Om vogels uit de boomgaard te weren werd er twijngaren boven gespannen.
De omringende gracht werd met een net uitgebaggerd "opten ouden gront".
Het geheel werd met een hazelnoten plantsoen omgeven.
Enkele jaren tevoren waren reeds 217 fruitbomen aangekocht.
Er zijn rond 1651 ook voor het overige terrein veel bomen en struiken aangeschaft.
Wij lezen achtereenvolgens van 380 wilgeplanten, drie "quebomen" (appelbomen), drie eikenbomen, twee notebomen, een plantlinde, dertien kersebomen, 16000 elzenplantsoen, 2000 berken-plantsoen en 2500 koningsels.
De "plantsoenen" werden veelal geleverd door Jacop van Montfort, "schipper van der Gouwe".
Ook is er sprake van spurriezaad "om in de boskens van de hoeve Wolffslaer te saeyen".
Tot verbetering der hoeve werd in 1652 dertig pond klaverzaad aangekocht.
92 Van de bomen die in de 17e eeuw op Wolfslaar geplant zijn, zal niets meer bestaan, alleen al omdat in 1791 de reeds vermelde grote bomenverkoop heeft plaats gevonden.
Wat deze verkoop heeft overleefd moet rond 1862 zijn gerooid, toen de grondige metamorphose van het landgoed door mevrouw Storm heeft plaats gehad.

Zoals in de vorige § gezegd, is het boerenbedrijf in 1861-1862 ongeveer 350 meter westwaarts verplaatst.
Door de omvorming van een aantal percelen bouw- en weiland tot park verloor de boerderij een gedeelte van haar gebied.
Toch is hier een volledig rendabel boerenbedrijf in stand gebleven, dat in onze dagen door pachter Van Dongen is gedreven.
Zelfs nu nog zet hij de exploitatie voort, al is het op iets kleinere schaal door de onttrekking van gronden voor het Recreatiebad.

Samenvatting.

In het voorgaande hebben we getracht de oorsprong en ontwikkeling van Wolfslaar te schetsen.
We hopen daarbij niet zà uitvoerig geweest te zijn, dat er geen grote lijn in te vinden is.
Het lijkt ons wel nuttig hier onze bevindingen nog in het kort samen te vatten.
Zeker reeds in het begin der zestiende eeuw lag - op het grensgebied tussen bos en heide enerzijds' en vruchtbare akkergrond anderzijds - een goed renderende hoeve met een oppervlakte van 17 à 18 bunder.
Deze hoeve was een beleggingsobject voor rijke Bredanaars, die in de boerderij een kamer voor zich reserveerden en ook een deel der opbrengst van de boomgaard aan zich hielden.
Nadat de hoeve in 1637 was afgebrand, heeft Cornelis van Bernagien haar in de jaren 1650-1652 herbouwd, waarbij hij ook de beplanting voor een deel vernieuwde.
Leonard van Erffrenten was de eerste, die hier voor zichzelf een herenhuis bouwde (1694); hiervan is alleen nog de jaartalsteen over.
Van Erffrenten trok in 1697-1698 gedeelten van het Ulvenhoutse Bos bij het landgoed.
In de 18e eeuw hebben Abraham Chombach en zijn vrouw hier een nieuw herenhuis gesticht, dat geheel of ten dele verdween, nadat Frederik van Mattemburgh in 1826 eigenaar was geworden.
Een zeer ingrijpende hervorming bracht diens nicht Charlotte Storm-Cuypers tot stand, die in 1861-1862 alle gebouwen liet slopen en een nieuw herenhuis met koetshuis en een nieuwe boerderij stichtte. Ook bracht zij een geheel nieuwe parkaanleg tot stand.
De laatste eeuw bracht voor Wolfslaar weinig nieuws.
Doch met de aankoop ervan door de gemeente Breda in 1955 brak een nieuw tijdperk voor het landgoed aan.

januari 1965.

AANTEKENINGEN

1 Oudere litteratuur over Wolfslaar is te vinden in Taxandria VIII (1901), 270-277; 289-296. Het nu volgende artikel beoogt die in hoofdzaak genea-logische studie belangrijk uit te breiden.
2 Thans de hoeve der familie Hamel aan de Ulvenhoutselaan 123 bis.
3 Waterstaatkundige kaart van Nederland, blad 50, Breda-West (schaal 1: 50000).
4, GAB, N 1134, acte 47, fol. 10verso. Zie ook noot 90.
5 Minuutplan van het kadaster sectie I (Dorp), tweede blad 521-522; hulp-kaart dd. 1 juli 1853.
6 Zie dit Jaarboek XI (1958), 49; XIV (1961), 52. In 1565 voerden de "gegoeden" van Wervenschot onder Ginneken een proces voor de Raad van Brabant over het gebruik van dit goed. - RAH, Collectie Cuypers van Velthoven 201.
In 1651 werd andermaal een proces voor dit rechtscollege gevoerd; zie het mandarnent van daagsel in GAB, Collectie Keuren der Stad Breda (achter stadsarchief), Ie stuk no. 3. Acten van verkoop van broekrechten zijn te vinden in GAB, R Ginneken 71, passim.
7 GAB, Archief van de aalmoezeniers no. 199, legger der rogpachten fol. 78 verso. Zie ook noot 51. •
8 ARAG, Nass.Dom. 1030, fol. 301.
9 Alsvoor fol. 329 en 344. In de uitgifte van 1697 werd per bunder een voorlijf bedongen van f 40,- en een cijns van 10 stuivers per jaar.
10 GAB, Collectie Storm no. 4, brief van F. van Matternburgh aan zijn zwager P. J. Cuypers te Bergen op Zoom.
11 Mededelingen der Vereen. voor Naamkunde XXXVII (1961),115.
12 Brief van Dr. D. P. Blok van de Afd. Naamkunde der Kon. Akademie van Wetenschappen aan schrijver dezes dd. 26 oktober 1964 (corresp. gem. ar-chief Breda 1964 no. 440). Op het kadastraal minuutplan wordt het landgoed aangeduid als "De Wolfslag".
Het is mij niet duidelijk, hoe de landmeters van het kadaster aan die naam zijn gekomen.
Het toponym Wolfslag komt te dezer plaatse in oude bronnen niet voor. De bewuste tenaamstelling berust m.i. op een misverstand. - Ons redactielid Dr. De Lepper meent zich te herinneren, dat vroeger de naam Wolfslag ook stond op de witte draaihek-ken, die de wegen naar het landgoed afsloten.
Hij vraagt zich af, of "slag" hier de betekenis van landweg kan hebben zoals vaker voorkomt (denk aan "Wassenaarse slag") en verwijst naar Woordenboek Ned. Taal XIV, 1508. Zie ook Middelned. Woordenboek VII, 1188, alwaar de betekenis wagenspoor is te vinden.
13 Meded. der Ver. voor Naamkunde XXXIV (1958), 107-122.
14, Voor het eerst is daarvan sprake in 1618, toen Lucas Staes de hoeve ver-pachtte.
- GAB, R Breda 517, fol. 181-182 verso.
15 Dit jaarboek XIII (1960), 121-137.
16 GAB, R Breda 676, acten dd. 23 mei 1525. Zie in dit deel ook een acte dd. 4 februari 1525 inzake een verloren gegane schepenbrief betreffende een pacht groot tien lopen rogge, veronderpand op Wolfslaar.
17 GAB, R Breda 680, acte dd. 18 april 1553.
18 GAB, R Breda 477, fo!. 6"-9.
19 GAB, Inv. Weeskamer 813, Staat en rekening van het gemeen sterfhuis van Wijnand van Bernagien en Anna Biens, gesloten 17 januari 1641, fo!. 17v-19.
20 GAB, Inv. Weeskamer 813, Rekening van de apotheker Johan Wils, fo!. 33-57 "Uuytgegeven aen renten, ende reparatie van de hoeve, goeden ende erffenisse genaemt Wolffslaer, Cornelis van Bernagien als syn vaders erffgoet comende, tyde deser gedaen".
21 J. Kalf, De monumenten in de voormalige Baronie van Breda (Utrecht 1912), 228. Vriendelijk dank aan Drs. C. Peeters te 's-Gravenhage, die de hier op-genomen bouwkundige opmerkingen voor mij heeft opgesteld.
22 GAB, R Ginneken 99 fol. 174v, transportacte dd. 18 n1ei 1791. Zie ook staat en inventaris der nalatenschap van J. F. Delcourt, dd. 11/14 juli 1796 in R Ginneken 120.
23 A. J. van der Aa, Geschiedkundige Beschrijving der stad Breda en hare omstreken (Gorinchem 1845), 196. 240 Zie bijgaande afbeelding. Het is een krabbeltje dat zich bevindt in RAH, Collectie Cuypers van Velthoven 426.
25 Ook de beschrijving van dit huis dank ik aan de vriendelijke hulp van Drs. C. Peeters te 's-Gravenhage.
26 Zie de advertentie in de Bredasche Courant dd. 5 januari 1845; de acte van publieke veiling in de Notariële Bewaarplaats bij de arrondissementsrechtbank te Breda, protocol notaris P. H. J. G. Jonckheer, acte no. 277 van 13/14 januari 1845.
27 Dit Jaarboek XI (1958), 56.
28 GAB, R Breda 676, acte dd. 23 mei 1525.
29 Taxandria XXXIV (1927), 54-58.
30 Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond 6e serie XIII (1960), 220-221.
31 GAB, R Breda 454 fo!. 135-142v.
32 GAB, R Breda 680 ongef., acte dd. 18 april 1553. De bezegelde grosse van deze en vele andere aankomsttitels van het landgoed berusten in het rijks-archief te 's-Hertogenbosch, Collectie Cuypers van Velthoven no. 426. Een klein deel dezer stukken kan Cuypers verkregen hebben van zijn oom Fred. van Mattemburgh, maar het merendeel is vermoedelijk (door hem?) aange-kocht op een veiling bij M. Nijhoff te 's-Gravenhage dd. 15 oktober 1855, alwaar verkocht werden "Manuscrits provenant de la bibliothèque d'un cou-vent du Brabant Septentrional". Op pag. 8 van de in het Algemeen Rijks-archief te 's-Gravenhage berustende catalogus worden vermeld onder no. 117 "Schepenbrieven van Breda betreffende de hoeve Wolfslaar in de parochie van Ginneken" 1552/53 en no. 118 "Schepenbrieven van '1' Ginneken" 1556-1636", totaal 12 charters.
33 Deze rente bleek niet terug te vinden in de in 1469 aangelegde legger der cijnsen van de kerk van Markendaal (GAB, Archief Grote Kerk no. 898), hetgeen te betreuren is, omdat anders de historie van Wolfslaar nog verder had kunnen worden nagegaan.
34 GAB, R Breda 680, acte dd. 18 juli 1553; R Breda 510 fo!.37 met de aantekeningen in margine.
35 GAB, R Breda 461 fo!. 98. Een op de hoeve drukkende rente, groot 25 carolusgulden, die vóór 1532 was betaald uit een hoeve (de Crabelshoeve?) van Claes Vierling bij het Liesbosch (R Breda 677, acte 25 maart 1532) werd in 1556 overgedragen aan Cornelis Merten Jan Menens en in 1604 aan Aleyd mr. Goris Buysendr. Zie RAH, Collo Cuypers van Velthoven 426, orig. acten dd. 9 mei 1556 en 1 juni 1604; cfr. aldaar ook een charter dd. 11 december 1618.
36 GAB, R Breda 687. Op dezelfde dag werd door genoemde familie getranspor-teerd aan mr. Aernout van Sonst de hoeve Cleyn Wolfslaar.
Lucas Staes kreeg een "gebruyckwech.... over de dreve totte hoeve genaemt Cleyn Wolfslaar voors. behoorende, te weten van het sluysken daer de voors.
dreve begint torten gebuerwech toe". Van Sonst heeft in januari 1636 "Cleyn Wolffs Laer" " .... met de steen daarop liggende.... " getransporteerd aan mr. Dyrck WachmallS (R Breda 692).
37 GAB, Handbibliotheek, stamboeknummer 3130 (6 B 18). 38 GAB, N 35, acte dd. 2 juni 1617. Zie ook R Breda 690, acte 22 augustus 1623.
39 Hij werd 26 januari 1620 in de Grote Kerk begraven. Zie over Staes: G. J. Rehm, De Bredase apothekers (Breda 1961), 26-31.
40 GAB, R Breda 522, fol. 78v-79r. Deze acte werd mij medegedeeld door Drs. L. A. C. A. M. van Rijckevorsel te 's-Gravenhage, wien ik daarvoor gaarne dankzeg.
41 RAH, Coli. Cuypers van Velthoven 147.
42 GAB, R Breda 692, fol. 39. Wynand was 5 november 1586 te Breda gedoopt; Ned. Heraut II (1885), 134; Taxandria XVIII (1911), 61 ; XLVII (1940), 297; RAH, Collectie aanwinsten 1909 no. 3. Een Wynant van Bernagien bezat ook de hoeve De Kleine Ypelaar te Bavel - zie dit Jaarboek XIV (1961), 50.
43 RAH, Coll. Cuypers 426. Op 5 februari 1636 verwierf hij nog een broek-recht - R Breda 692, in dato. 4,1 Zie de talrijke rekeningen in het archief der Weeskamer, Inv. 813.
45 Zo ging hij in februari 1651 naar Chaam om hout te kopen. (na te melden rekening fol. 99 verso.
46 Wils' aanstelling dateert van 24 augustus 1650; de rekening (eveneens Wees-kamer 813) is op 18 januari 1653 afgelegd.
47 Taxandria II (1895), 172 noot 1.
48 Gedateerd op 22 november 1687 - GAB, Stadsarchief, Inv. Hingman
49 7-2. 4lJ GAB, R Breda 698, fol. 100 verso. Als executeur testamentair was opgetreden de Bredase notaris W. van Bommel. Een quitantie voor L. van Erffrenten van de kerkmeester van Markendael wegens een rente uit diens stede en goederen te Overakker onder Ginneken (1688) berust in het archief van het Bisdom Breda, doos 638 (cfr. pag. 104 van de inventaris, II E no. 60).
50 GAB, correspondentie archivaris 1960 no. 51. Een in 1724 te Utrecht ver-dedigde dissertatie van een Cornelis van Erffrenten berust in het Gemeente-archief te Amsterdam. Zie Dr. 1. H. van Eeghen, Inventarissen van de familie-archieven Heshuysen, Hooft, Hooft van Woudenberg (Amsterdam 1960), Arch. Heshuysen no. 480 No. 353 is een brief van Cornelia Vereyck uit 1750.
51 GAB, R Ginneken 227 (taxaties voor de 20e penning). De waarde der gehele nalatenschap was geschat op f 27429-10-0. Zie ook nog GAB, Archief der Aalmoezenierskamer (afd. II-19) alwaar Chombach als eigenaar wordt vermeld in een legger der roggepachten (no. 199, fol. 78 verso). Wolfslaar wordt daarin gezegd ten oosten te grenzen aan "het gewese Bavels broek, synde nu de hoeve Ligtenberg". Zie ook noot 7 hiervoor.
52 GAB, N 1134, acte 47. Als onderdeel van het landgoed werden toen ver-kocht: 2e koop 1 bunder zaailand gen. De Weerakker voor f 800,-; 3e koop 400 roeden zaailand met een reepje bos, bomen en schaarhout gen. De Winkelruyt (= Winkelreyt blijkens oudere acten) en een stukje dries gen. Den Keesenhoek voor t 850,-; 4e koop % van de Grote Akker (2 bunder) voor t 1430,-; Se koop de andere helft voor t 1450,-; 6e koop 1 gemet weiland zijnde een deel van de Kleine Ossenblok voor t 180,-; 7e koop hetzelfde met andere grond, totaal 1 bunder voor t 710,-; 8e koop de Grote Ossenblok voor t 420,-; ge koop de rest van de Grote Ossenblok voor t 730,-.
53 GAB, R Ginneken 99, fol. 174v.
54 Zie dit Jaarboek XIV (1961), 52.
55 GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemeente Ginneken en Bavel, no. 186-188. Wouthier was in 1791 gehuwd met Otteline Anne Constance gravin van Bylandt. Hun voorgenomen huwelijkssluiting in de Waalse kerk stuitte af op weigering van de kerkeraad, zodat zelfs de Raad van Brabant hierin werd betrokken. Zie over hem en zijn vrouw GAB, N. 1136 acte 157; 1137 acte 43; 1142 acte 137; 1190, acten 7, 8, 19, 20, 22, 23 en 65 en 1191 acte 3 (testament dd. 28 januari 1791). Wouthier bracht het later nog tot generaal majoor, adjudant van den Prins van Oranje en was in 1830 plaatselijk com-mandant te Brussel - Ned. Adelsboek 1910, 102; 1912,484.
56 GAB, R Ginneken 134, verkoopconditie dd. 30 november! 14 december 1796.
57 Taxandria XLVIII (1941), 170-172.
58 GAB, R Ginneken 100 fol. 167v-168v• Zie ook de uitvoerige inventaris van Delcourt's nalatenschap in R Ginneken 120. Op fol. 17v wordt bij de inboedel van Huize Ypelaar vermeld: "de kaart van Wolfslaar agter glas". Deze kaart schijnt nu wel verloren te zijn.
59 GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemeente Ginneken en Bavel, no. 188, gemaallijsten 1800 e.v. jaren. Zeer waarschijnlijk betreft het hier de generaal-majoor Anne Baron van Dopff, gehuwd met Sophie Julie Bouquet. Dit echt-paar had een zoon Willem, geboren te Breda in 1781 en een dochter Sophie, geboren te Breda in 1784. Zie Ned. Adelsboek 1941, 252-253.
60 GAB, N 4867, acte 59 en 64.
61 Taxandria X (1903), 204-205. De geboorteplaats is niet Bergen op Zoom, maar Oudenbosch, zoals blijkt uit na te melden overlijdensacte. Zie ook Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschap-pen in Noord-Brabant IV (1846), 9 en NNBW IX (1933), 654.
62 GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemeente Ginneken en Bavel, Reg. v. over-lijden 1844. De overlijdensaangifte geschiedde door Johannes de Jong, dienst-knecht, oud 27 jaar en door Adriaan van Hooijdonk, eveneens dienstknecht, oud 24 jaar. Wolfslaar droeg toen het huisnummer K 12.
63 Het is mij helaas niet mogen gelukken het privé-archief van Fred. van Mat-temburgh te ontdekken.
Dat is zeer te betreuren omdat het ons met name over Frederik's leven en werkzaamheden op Wolfslaar had kunnen inlichten.
Zowel Douairière F. de Constant-Rebecque geb. Van Zuylen van Nijevelt te Ginneken als mevrouw M. L. De Chambure-Cuypers te Hoogerheide, beiden afstammelingen van Frederik's zuster Maria Elisabeth Theresia, hebben met ruim gebaar de onder hen berustende familiepapieren tot mijn beschikking gesteld. Hierin bleek niets te vinden over Wolfslaar uit Van Mattemburgh's periode.
Vermoedelijk zijn de papieren van de hoofdinspecteur met de eigen-dom van het landgoed in 1890 overgegaan aan de wed. Iweins d'Eeckhoutte-Storm te Ieperen.
Met al haar overige familie-archieven zijn zij dan bij de inval der Duitsers te Ieperen in 1914 in vlammen opgegaan.
64 GAB, N 1395, (notaris Beens), acte 78.
Aan zijn trouwe huishoudster Maria Liefkens vermaakte de erflater t 500,-. Een vaste arbeider kreeg t 100,-. De armbesturen te Ginneken ontvingen f 600,- in totaal.
De testateur verlangde begraven te worden in het choor van het klooster te Huybergen "in het graf mijner voorouders".
Tot executeur testamentair werd benoemd Van Manemburgh's behuwdneef mr. L. D. Storm. De graven der familie te Huybergen zijn in 1944 ernstig gehavend en bij de nieuwbouw der parochie-kerk na de oorlog genivelleerd.
De nog aanwezige grafzerken werden over-gebracht naar het landgoed Mattemburgh te Hoogerheide.
65 Hypotheekkantoor Breda, Register voor de woordelijke overschrijving der akten van eigendomsovergang deel 90, nr. 82. Het landgoed Wolfslaar stond toen kadastraal bekend als gemeente Ginneken sectie I 495, 497a, 498, 499, 506-509, 517-522, 535, 536, 709-715 en sectie D 1, 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10. 66 P. Placidus in Dagblad De Stem, dd. 16 december 1949, pag. 5. Mevrouw Cuypers werd 26 december 1869 uit het bevolkingsregister te Breda (huis A 538) afgeschreven naar Ginneken.
67 GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemeente Ginneken en Bavel, no. 1600, Bevolkingsregister 1880-1899, deel S-Z blad 119.
Zij heette eigenlijk Isabella Angelica Carolina Jacoba Cuypers. Wolfslaar was toen genummerd A 352; in 1874 A 305.
Op 7 september 1876 was op Wolfslaar overleden haar klein-kind Léon Adolphe Marie Joseph Ghislain Iweins d'Eeckhoutte, oud zes jaar.
68 Hypotheekkantoor Breda, Reg. voor de woordelijke overschrijving dl. 709 nr. 107. Het onroerend goed der erflaatster was in drie aandelen gesplitst, die een totale waarde hadden van f 881.122,-.
69 Hypotheekkantoor Breda, Reg. voor de woordelijke overschrijving dl. 925/17; Gem. secretarie Breda, aankomsttitels van onroerend goed no. 1150a. Zie voor Klein Wolfslaar noot 36.
70 Alsvoor dl. 926/27; cfr. noot 69.
71 Alsvoor dl. 928/53; cfr. noot 69.
72 Alsvoor dl. 2014/36; cfr. noot 69.
73 GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemeente Ginneken en Bavel, no. 1654, Bevolkingsregister 1910-1920, dl. 19 (P-Q), blad 185. Zie over dit geslacht Ned. Adelsboek 50 (1957), 325-326. De heer Quarles overleed te Montreux op 2 oktober 1933.
74 Hypotheekkantoor Breda, Register voor de woordelijke overschrijving dl. 1014 no. 43; acte verleden voor notaris Godefridus van der Stuijt te 's-Gra-venhage.
75 Hypotheekkantoor Breda, dl. 1524/68. Zie ook noot 77.
76 Alsvoor, deel 1841/54. Zie ook noot 77.
77 Alsvoor, deel 2014/30; Gem.secretarie Breda, aankomsttitels van onroerend goed no. 1150. De aankoop van kasteel, boerderij en villa was na uitvoerige discussie geschied krachtens raadsbesluit dd. 12 januari 1955. Zie gedrukte raadsnotulen 1955, p. 13-20
. Er werd toen over gedacht op Wolfslaar een wedrenbaan en dierenpark aan te leggen; later kwam nog het plan van een kartingbaan, dat gelukkig spoedig werd prijsgegeven.
78 Bureau kadaster Breda, hulpkaart sectie D en I no. 54 (dd. 1 juli 1853).
Fotocopie in GA Breda, dossier Wolfslaar.
79 Alsvoor, hulpkaart sectie I no. 69 (dd. 30 mei 1862). Fotocopie in GAB, dossier Wolfslaar.
80 Op 15 december 1862 werden op Wolfslaar droge eiken mutsaard en afbraak verkocht, volgens een advertentie in de Bredasche Courant dd. 11 december 1862, no. 99.
81 GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemeente Ginneken en Bavel, no. 845, fol. 88.
82 Ook deze architectonische omschrijving dank ik aan Drs. C. Peeters te 's-Gravenhage.
83 Lijst van onroerende monumentèn in de gemeente Breda, opgemaakt ingevolge artikel 8 der Monumentenwet, blad. 53. Wolfslaar wordt daar aangeduid als een "gebouw van algemeen belang wegens oudheidkundige en kunsthisto-rische waarde".
84 De namen der pachters zijn ontleend aan enige der boven reeds geciteerde vestbrieven of verkoopconditiën en, aan na te noemen pachtcontracten. De pachtsommen zijn ten dele getrokken uit enkele rekeningen in Archief Wees-kamer 813.
85 In een verklaring dd. 21 maart 1645 stelt G. (?) van Bemagicll zich borg voor de betaling der dorpslasten van Ginneken door Co'melis Marten Oomen "tegewoirdich hoveneer van de hoeve Wolfslaer" - GA Nieuw-Ginneken, Archief der gemecnte Ginneken en Bavel, Gedeponeerde archieven no. 41.
Zie verder de in noot 20 genoemde rekening, fa!. 17 verso. 86 Een vim is een hoeveelheid van 100 of 104 takkenbossen of garven. -Middelned. Woordenb. IX (1929), 494.
87 GAB, Archief Weeskamer 813, rek. Johan Wils fo!. 35. In 1652 wordt ver-meld, dat mest is aangevoerd "tot Ginneken aan den Preeck eyck". Dit moet ongeveer op dezelfde plaats zijn.
88 GAB, R Breda 477, fo!. 6 verso-9. Grotendeels geëxcerpeerd bij L. Merkel-bach van Enkhuizen en A. Hallema, Geschiedenis der gemeente Ginneken en Bavel (Utrecht 1941), 290-295.
89 GAB, R Breda, fo!. 181 verso-182.
90 GAB, Collectie Storm, no. 4a.
91 In 1824: 75 roeden, 40 ellen.
92 De gegevens over aankoop van bomen e.d. zijn ontleend aan de reeds meer-malen geciteerde rekening van Johan Wils in GAB, Weeskamer 813.
93 Vermeld in GAB, N 1134, acte 47; zie ook noot 4.